Uitgeverij AtlasContact *** Peter Venmans definieert discretie door het tot twee kernbetekenissen terug te brengen: enerzijds begrijpt hij discretie als ‘onderscheidingsvermogen (in de betekenis van de kunst om goed te oordelen) en anderzijds omschrijft hij het ook als ‘terughoudendheid’ (met de bedoeling de ander niet in diskrediet te brengen of om hem de ruimte te geven). Vandaag wordt discretie volgens de auteur vooral in de tweede betekenis gehanteerd en is de eerste betekenis naar de achtergrond verdwenen en zelfs zo goed als verdwenen. Op zoek naar het eerste gebruik van het woord, komt Peter Venmans uit bij Don Quichot(1605) waar Cervantes het adjectief – in de eerste betekenis van het woord - voor het eerst in de literatuur gebruikt. De Grieken kenden het begrip nog niet en al was discretie geen typisch Romeinse deugd, toch moet het ongeveer in die tijd als idee zijn ontstaan. Discretie zal echter pas echt in de christelijke tijd een vlucht nemen als christelijk concept. Het is echter nog wachten tot 1647 tot de jezuïet Baltasar Graciàn het niet alleen als woord gebruikt, maar er expliciet enkele werken aan wijdt: El Discretioen Handorakel, kunst van de voorzichtigheid. Venmans gaat dan ook grondig in op Gracians visie op de levenskunst van de discretie. Vervolgens toetst Venmans het concept discretie af aan de ideeën van verlichte geesten: Descartes’ fascinatie voor de idee van transparantie (de wereld moet via wetenschappelijke methode doorzichtig en inzichtelijk worden) stond diametraal tegenover Gracians discrete (verhullende) levensideaal waarin vlijt (studiositas) te verkiezen viel boven nieuwsgierigheid (curiositas). Terwijl Descartes zijn hang naar transparantie nog met de nodige schroom verdedigde (zijn nieuwerwetse ideeën bleken als tijdgenoot van Gracian nog te verregaand), gaan Diderot, d’Alembert, Francis Bacon, Immanuel Kant e.a. voluit voor de gedachte van de Verlichting: waar duisternis was (discretie), moet licht komen (transparantie, openbaarheid). Verlichting wordt synoniem van vrijdenken, vrije meningsuiting, openbaarheid en wetenschappelijk onderzoek. Aan discretie hebben deze verlichters dus geen boodschap. In de 18deeeuw is discretie dan ook op sterven na dood. Wanneer in de 19deeeuw denkers als Jeremy Bentham en John Stuart Mill het utilitarisme prediken (waarbij de morele waarde van een handeling wordt afgemeten tegen het belang ervan voor het algemeen nut), betekent dit de doodsteek voor de discretie als levenskunst. Ook in de romantische, expressivistische theorieën van Rousseau (een mens moét zich uiten; kan m.a.w. niet discreet zijn) en de psychoanalitische praktijk van Freud (gooi al je gedachten op tafel), was geen plaats voor discretie. De 17deeeuwse wetenschappelijke wil tot weten, de 18deeeuwse Verlichting, het 19deeeuwse utilitarisme en 20steeeuwse psychologische en filosofische stromingen (behaviorisme, psychoanalyse) hebben onze moderne mentaliteit gestalte gegeven met zelfexpressie als credo van de 21steeeuw. Paradoxaal genoeg leidt het benadrukken van het persoonlijke en het intieme tot uniformiteit en conformisme: hoe meer we onszelf willen onderscheiden, hoe meer we op elkaar gelijken. Deze tirannie van de intimiteit leidt tot narcisme die gruwelt van discretie: steeds verleid om in de picture te komen, moét de narcist zijn intiemste zieleroerselen in de openbaarheid gooien, afhankelijk als hij is geworden van erkenning en applaus. In de laatste hoofdstukken onderzoekt Venmans wat het betekent voor een mens om tegelijk op zichzelf én op de wereld betrokken te zijn en wat discretie daarmee te maken heeft. Enerzijds citeert hij daarvoor Hannah Arendt die stelt dat voor wie zich voor de wereld wil engageren enig streven naar zelfbehoud (discretie) noodzakelijk is. Immers, wie zich in de wereld begeeft, krijgt per definitie met onbekenden te maken die allen hun eigen behoeften en verlangens hebben die bovendien niet noodzakelijk met de jouwe sporen. Toch kunnen we er niet onderuit om met hen in dialoog te gaan omdat we nu eenmaal dezelfde wereld delen. Vanuit die kwetsbaarheid moeten we op zoek naar een modus vivendi. Die ligt er volgens Arendt in besloten zich af en toe discreet in de privésfeer terug te trekken. Hetzelfde principe geldt volgens Venmans voor het concept vriendschap: ‘Echte vriendschap is het cultiveren van wederzijdse afstandelijkheid; het wonder ervan is dat je als twee unieke, van elkaar verschillende personen toch altijd weer met elkaar in gesprek gaat.’ (p. 147). Vriendschap vereist dus allerminst het versmelten met elkaar, noch het koesteren van passionele gevoelens of zelfs niet het erop na houden van dezelfde ideeën, maar het gesprek gaande houden is al heel wat. Is de verleiding soms niet groot om zich in deze boze wereld al te vaak en te veel op zichzelf terug te plooien? Arendt is daar behoedzaam in en pleit er op dat vlak voor niet àl te discreet te worden: wie wenig ontmoetingen heeft, komt altijd iets te kort. Zich op zichzelf terugtrekken ziet Arendt zinvol wanneer men die fase benut voor innerlijke dialoog. Deze periode van discretie moet volgens haar vroeg of laat weer leiden tot een echt gesprek. Hiermee stelt ze denken gelijk aan een vorm van discretie, de kunst van het onophoudelijke va-et-vient tussen het innerlijk en de wereld. In zekere zin verbroederen discretie en Verlichting in deze visie met elkaar. Introverte types (niet te verwarren met verlegen mensen) –die statussymbolen, populariteit en sociale erkenning niet prioritair vinden, zoeken het geluk dan ook in het epicuristische ideaal van een discreet, rustig leven. Volgens Vemans kan deze introverte, rustige opvatting van geluk als basis dienen voor een alternatieve, discrete levenskunst waarbij men over het vermogen (de kunst) beschikt om vlotjes te bewegen tussen de private en publieke ruimte. Hiermee sluit zijn visie op discretie perfect aan op Arendts betoog: discretie, niet als levenskunst, maar als samen-levingskunst. Tot slot geeft Venmans zes discrete motieven voor een discrete (samen)levingskunst mee: nauwgezetheid (fact checking), nuanceringsvermogen, sprezzatura (ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid), epochè (uitstel van oordeel: niet alles wat dringend is, is ook belangrijk) , tolerantie en galanterie. Daarom vindt Venmans discretie nog steeds (of beter gezegd, meer dan ooit) waardevol, zeker in deze onze indiscrete tijd waarin opdringerige sociale media nieuwsgierigheid, bemoeizucht en transparantiedwang in de hand werken. Wie niet ten prooi wil vallen aan de tirannie van de intimiteit (alles willen/moeten delen op sociale media), moet enige discretie aan de dag kunnen leggen: je gevoel voor fatsoen, je gezond verstand, je levenswijsheid en je praktische wijsheid helpen je daarbij om de nodige zelfbegrenzing aan de dag te leggen. Verder vindt Venmans discretie een waardevolle attitude om bijvoorbeeld belangconflicten humaan op te lossen of leefbaar te houden. Het neoliberale, meritocratische tijdsbestel waarin rationeel denken en maximale winst nastreven ultieme doelen zijn (en waarvan de desastreuze gevolgen op klimatologisch en sociaal vlak ondertussen duidelijk zijn), noopt ons tot een gecorrigeerd mensbeeld waarin de nadruk niet langer op individualisme, maar op het relationele ligt. Kortom, Venmans stelt in zijn publicatie niet onbezonnen de vraag hoe je discretie kunt blijven verdedigen in een geseculariseerde tijd, nu het grote christelijke verhaal weggevallen is, zonder daarbij de ideeën van de Verlichting te verloochenen. Peter Venmans belicht in zijn essay alle aspecten van discretie (oorsprong, betekenis, vormen van …), maar betracht geenszins een handleiding op te stellen hoe je als mens discreet in het leven kunt staan. Wie zich de contrareformatorische waarde van de discretie eigen wil maken, zal zich blijkbaar de werken van de Spaanse humanist Baltasar Graciàn (17deeeuw) moeten aanschaffen (die overigens nog steeds worden uitgegeven en waarnaar Venmans expliciet verwijst). Met dank aan VBK-uitgevers België voor het recensie-exemplaar. |