*** Max Deauville, pseudoniem voor Maurice Duwez, was legerarts tijdens Wereldoorlog I. Als bataljonsarts nam hij deel aan de terugtrekking van het Belgische leger tot in de Westhoek. Hij bleef er tot november 1915 in de eerste linie van de sectoren Diksmuide, Lo en Lizerne. In 1917 gaf hij zijn relaas uit bij een Parijse uitgeverij. Algemeen wordt gesteld dat zijn verslag de toentertijd gepubliceerde boeken over Wereldoorlog I kwalitatief oversteeg en Jean Norton Cru, Franse oud-strijder 14-18 en auteur van Témoins (1929) zegt erover: “Een van de betrouwbaarste getuigenissen over de Grote Oorlog, een puur meesterwerk.” Waar Deauville de terugtrekking nog beschrijft als een avontuur van een ongeorganiseerd leger zonder veel structuur, povere uitrusting en aftands materiaal en wapentuig, krijgt de lezer gaandeweg een doorleefd en aangrijpend ooggetuigeverslag van de eerste jaren van de stellingenoorlog. Over zijn werk als arts vertelt hij aanvankelijk weinig, maar naarmate de oorlog echte slachtoffers maakt, laat hij de lezer meekijken achter de schermen van het lazaret, al doet dat woord te veel eer aan de gammele, door bommen vernielde hulpposten midden in de IJzervlakte of in de loopgraven. Opmerkelijk is toch ook de afstandelijkheid waarmee Deauville over de (dodelijk) gekwetsten rapporteert. Interessant aan zijn verhaal is dat de lezer, met de Frontkaart (Memorial Museum Passchendaele 1917) bij de hand, a.h.w. van veldwegel tot veldwegel kan volgen waar Deauville zich met zijn eenheid bevond (Diksmuide, november 14; Kaaskerke, februari 15 en Steenstraat (Lizerne), maart 1915). Wie zich een levensecht beeld wil vormen van het leven aan het front, leest zeker Tot aan de IJzer. |